Cassatievlog

Hoge Raad 31 maart 2023 (de vrouw/de man)
Hoge Raad 31 maart 2023 (cassatie in belang der wet)
ECLI:NL:HR:2023:503
ECLI:NL:HR:2023:499
De Hoge Raad heeft in twee uitspraken iets gezegd over wat een rechter wel en niet kan oordelen in kort geding. Zo kan hij geen verklaring voor recht geven, maar wel een gemeenschap voorlopig verdelen. Paul Tanja bespreekt deze zaak.
Ga naar cassatieblog.nl en schrijf je in voor onze wekelijkse nieuwsbrief. Zo ben je altijd op de hoogte van de laatste ontwikkelingen op het gebied van de civiele cassatierechtspraak in Nederland.
Uitspraak Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2023:503):
deeplink.rechtspraak.nl/uitsp...
Uitspraak Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2023:499):
deeplink.rechtspraak.nl/uitsp...
Artikel 254 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering:
wetten.overheid.nl/jci1.3:c:B...
Artikel 3:185 Burgerlijk Wetboek:
wetten.overheid.nl/jci1.3:c:B...
Artikel 3:300 lid 2 Burgerlijk Wetboek:
wetten.overheid.nl/jci1.3:c:B...
Artikel 3:174 lid 1 Burgerlijk Wetboek:
wetten.overheid.nl/jci1.3:c:B...
-----------------------------
De Hoge Raad heeft in twee uitspraken iets gezegd over wat een rechter wel en niet kan oordelen in kort geding.
In kort geding kan de rechter in spoedeisende zaken op grond van een voorlopig oordeel over het geschil van partijen een voorlopige voorziening geven (art. 254 Rv). Het voorlopige karakter van een beslissing in kort geding brengt mee dat aan die beslissing geen gezag van gewijsde toekomt en dat partijen en de rechter niet aan die beslissing zijn gebonden in een bodemprocedure of een later kort geding.
Verder geldt dat de beslissing in het dictum van een uitspraak in kort geding vervalt als een andersluidende uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. De omstandigheid dat de gevolgen van een voorziening in kort geding onomkeerbaar zijn, staat aan het geven van een voorziening niet in de weg.
In de eerste uitspraak (ECLI:NL:HR:2023:503) had de kortgedingrechter een verklaring voor recht gegeven. De Hoge Raad beslist dat dit niet kan. In een kort geding kan de rechter alleen een voorlopig oordeel geven over de rechtsverhouding tussen partijen, en daarover niet een definitieve uitspraak doen. Dit betekent dat in kort geding geen plaats is voor een verklaring voor recht. De Hoge Raad vindt deze regel van openbare orde. Daarom moet de rechter in hoger beroep die regel zo nodig ambtshalve toepassen, als de rechtbank in kort geding een verklaring voor recht heeft gegeven.
In de tweede uitspraak (ECLI:NL:HR:2023:499) ging het om een cassatie in het belang der wet. De vraag was of de kortgedingrechter kan oordelen dat iemand medewerking moet verlenen aan de verkoop van een woning, die in dit geval in een gemeenschap valt. Het hof oordeelde van niet, omdat de kortgedingrechter dan een gemeenschap aan het verdelen is als bedoeld in artikel 3:185 BW.
De Hoge Raad ziet dat anders. In kort geding kan de rechter een veroordeling tot medewerking aan de overdracht van een onroerende zaak uitspreken. Verder kan de kortgedingrechter bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van een akte tot het verrichten van een rechtshandeling (art. 3:300 lid 2 BW). Ook kan de kortgedingrechter een deelgenoot machtigen tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed (art. 3:174 lid 1 BW). Gezien deze bevoegdheden, kan de rechter in kort geding een veroordeling uitspreken om mee te werken aan de verkoop en levering aan een derde van een goed dat in een gemeenschap valt.

Пікірлер

    Келесі